Het web
‘Hoe onze voorouders in deze riante villa verzeild zijn geraakt is niet helemaal duidelijk. Ook niet waar ze vandaan kwamen. Er gaan geruchten dat een van de mensen, die hier ooit gewoond heeft, wel eens verre reizen maakte en levende dieren mee naar huis bracht. Slangen, vogels, maar ook spinnen. Waarschijnlijk zijn die ontsnapt en wisten zij te overleven. In ieder geval vonden zij hier een uitstekende habitat.’ De verteller hield van chique woorden.
Terwijl hij, hangend in zijn vers gesponnen web, kalm en bedaard op een prooi lag te wachten keuvelde Daniel’s hoogbejaarde opa graag over de familiegeschiedenis. ‘Je moet wel stilzitten,’ zei hij toen de kleine een beetje naar hem toekroop. ‘Als je beweegt gaat de zaak wiebelen en lopen we veel te veel in de gaten.’
‘Het spijt me opa.’
De oude baas keek tevreden om zich heen. Hij en zijn kleinzoon bevonden zich in de huisbibliotheek, waarvan de binnenmuur voorzien was van twee ondiepe nissen. In een daarvan hing een schilderij, dat meestal aan het oog onttrokken werd door de zware velours gordijnen, die het tegen stof en de inwerking van het licht moesten beschermen.
Opa vervolgde zijn verhaal. ‘Toen de eerste spinnen arriveerden was men juist bezig de andere nis, deze dus, op te vullen met een kast, die aan de achterzijde was voorzien van een brede plint. Zie je die? En zie je de achterkant van de kast? Totaal vergeven van de houtworm natuurlijk en dus een voorraadschuur die nooit zal leegraken. Een betere plek voor het stichten van een nieuwe kolonie had men zich niet kunnen wensen.’
Uit opa’s relaas maakte Daniel op, dat de nieuwkomers zich uitstekend konden redden en omdat zij mens noch dier last bezorgden stoorde niemand zich aan hun onopvallende aanwezigheid. Omgekeerd werd de enclave hermetisch afgesloten voor indringers. ‘Hier geen pottenkijkers,’ riep opa af en toe, meestal zonder enige aanleiding. Of het moest gaan om een enkele huisspin, die aan de grenzen van hun territorium onmiddellijk aan zijn geur werd herkend en ter dood gebracht.
Opa had Daniel ook verteld wie zijn vader was. Niet dat het iets aan de situatie veranderde. Het bleef bij een eenmalige ontmoeting.
‘Kijk jongen,’ legde opa desgevraagd uit ‘in de natuur heeft alles zijn of haar taak. Wij mannen zorgen voor de voortplanting en de vrouwen voor de broedzorg.’
De betekenis van het laatste woord was Daniel inmiddels bekend en ook wist hij, dat het in hun kringen iets anders betekende dan voor de meeste andere spinnen. Bewaarden die hun cocon met eitjes gewoon op een veilig plekje, bij hen kneedden aanstaande moeders hun eitjes tot een stevige klont, die zij vervolgens tussen hun kaken klemden en overal met zich mee sjouwden. Zelf konden ze al die tijd geen voedsel tot zich nemen.
Na de geboorte van haar kinderen begon Daniel’s moeder weliswaar weer te eten, maar alleen om het voorgekauwde voedsel in de mondholtes van haar hongerige jongen te proppen. Die hoefden slechts met hun pootjes te zwaaien om aan te geven dat ze gevoed wilden worden. Maar klagen deed zij niet. Om te kunnen groeien hadden de kleintjes zich al een paar keer uit hun te nauwe pantsertjes gewurmd en het zou niet lang meer duren tot ze volwassen zouden zijn en hun eigen prooien konden vangen. Daarna zat haar taak erop.
Soms maakte zij zich wel zorgen over haar jongste telg. Daniel was beslist anders dan al haar andere kinderen. Veel te goedhartig en tegelijkertijd vroegwijs.
Opa had daar geen moeite mee. Op de vraag wat ‘voortplanting’ betekende tikte de oude gniffelend tegen de twee sprietjes aan Daniel’s kop. ‘Daar kom je wel achter als die eenmaal gaan groeien! Geniet nog maar even van je jeugd.’
En dat deed Daniel.
Ach ja, natuurlijk was het niet altijd pais en vree. Er waren wel eens burenruzies en veel van zijn generatiegenootjes waren niet sterk genoeg om te overleven. Soms had de kolonie te lijden onder een inval van een agressief volk, dat jacht maakte op andere spinnen en veel slachtoffers maakte. Vooral het vooruitzicht dat alle moeders, dus ook de zijne, binnenkort zouden sterven en hun dode lichamen door hun eigen kinderen zouden worden leeggezogen, stemde Daniel droevig. Hij had zich vast voorgenomen niet aan dat barbaarse maal deel te nemen.
Maar al met al was het leven heel fijn.
Tot die verschrikkelijke dag, waarop het boosaardige noodlot volstrekt onverwacht en bovendien onrechtvaardig hard toesloeg.
Schuld hieraan was een dienstmeisje dat luid hijgend aan de kast stond te sjorren en daarmee de aandacht trok van de huisknecht.
‘Mevrouw zei dat ik ook áchter de kast moet stofzuigen. Maar dat kán ik niet!’ riep ze klagelijk en stampte daarbij met haar voet op de grond.
‘Wacht, laat mij dat maar doen’, zei prompt de vrolijke flierefluiter en trok met twee ferme rukken de kast minstens een halve meter de kamer in.
Voor de spinnen was het alsof de wereld verging. Het veilige donker brak plotseling uiteen in duizend stukken, die met een donderend geraas in een ravijn van licht stortten. Van het in de loop der jaren samengeklonterde spinrag bleef niets anders over dan een uit elkaar gescheurd tapijt, dat tegen de achterkant van de kast bleef plakken. Versuft en niet in staat iets te ondernemen zagen de oudere spinnen hun kroost in alle richtingen rondrennen.
Het dienstmeisje viel bijna in katzwijm en riep: ‘Oh, die vieze beesten, maak ze dood, alsjeblieft!’
De jongen wist even niet wat te doen, maar toen ze nogmaals hysterisch gilde: ‘Help, ik val flauw, doe nou wat!’ pakte hij de stofzuiger, verwijderde de borstelkop en richtte het kale uiteinde op een wegvluchtende spin. ‘Hup, hier jij!’
Het leek of Daniel’s moeder door een onzichtbare partner ten dans werd gevraagd, gracieus knikte ze door al haar knieën en even later zwierde ze, hoog opgetild, in de richting van de stofzuigerslang.
‘Zo, dat gaat goed!’ riep de huisknecht lachend. Twee van Daniel’s zusjes maakten op de plek waar ze stonden eerst nog wat malle trappelpasjes voordat ze moeder achterna huppelden. Een van z’n broertjes zwaaide onhandig in het rond, strekte toen plotseling al zijn pootjes en suisde als een pijl het hiernamaals in. In paniek hadden een paar spinnen hun poten ingetrokken en lieten zich als willoze balletjes in de luchtstroom heen en weer rollen. ‘Kijk, die zijn dood’, krijste het meisje. ‘Jesses, dan zijn ze nóg enger!’
De knecht kreeg er steeds meer plezier in. ‘Hup, hup, hup, opgeruimd staat netjes!’
Opáááááá!’ gilde Daniel toen hij zijn grootvader in het zwarte gat zag verdwijnen.
‘Je bent een schat!’ riep het meisje opgetogen. De jongen drukte met zijn voet op de schakelknop, liet de slang uit zijn handen vallen, trok z’n gulp open en verdween met het meisje achter de gordijnen van de andere nis.
Bibberend van angst kroop een spin, die door het wegvallen van de stroom nog net niet in de stofzak was beland, de slang weer uit.
Beangstigd door de plotselinge stilte vloog Daniel Julia, zijn enig overgebleven zusje, in de poten, waardoor hij er zelf bijna eentje brak. ‘Mamma!’ krijste hij zo hard hij kon. ‘Mamma!’ en zijn lijfje schudde van het huilen.
‘Stommerik!’ riep Julia. Daniel hield onmiddellijk zijn mond en keek haar beteuterd aan. ‘Sorry, dat meende ik niet,’ sprak ze berouwvol.
Even later verscheen op de rampplek een drukdoenerig type, die luid schreeuwde: ‘Waar zijn de slachtoffers? Ik moet ze spreken!’ Hij stoof op Daniel af, maar zijn zus versperde hem de weg en riep furieus: ‘Laat hem met rust! Je ziet toch wat er gebeurd is!’
‘Dat is juist waarom ik hier ben. Het is mijn taak de spinnengemeenschap van dit soort calamiteiten verslag te doen.’
Julia ging recht tegenover hem staan, sperde al haar ogen wijd open, tilde dreigend de voorpoten op, toonde haar sterke kaken en riep: ‘Donder op of je gaat eraan!’ De indringer, die een stuk kleiner was dan zij, maakte dat hij uit de voeten kwam.
Daarna wendde Julia zich weer tot haar broertje.
Denk je dat je kunt lopen? We moeten naar een veiliger plek.’
‘Ik weet het niet,’ piepte Daniel.
Kom op! Probeer het nou maar’, drong ze aan. ‘Als je het niet doet laat ik je hier achter en word je alsnog dood getrapt.’
Daniel keek haar geschrokken aan en gehoorzaamde. Na een lange, gevaarlijke zwerftocht door het grote huis belandden de twee wezen op zolder, alwaar zij zich met moeite in leven wisten te houden. Om te kunnen groeien moesten zij allebei nog een paar keer vervellen, hetgeen keer op keer een hachelijke situatie opleverde. Was het eenmaal gelukt zich uit de te klein geworden pantsertjes te bevrijden dan konden hun lichamen zich uitzetten, maar liepen zij tegelijkertijd het gevaar gemolesteerd te worden door allerlei baldadig tuig, dat misbruik maakte van hun tijdelijke kwetsbaarheid. Vooral Daniel werd er doodnerveus van. Geen wonder dat hij zich steeds vaker verstopte. Alleen Julia kende de plekjes, waar hij met zijn rijke fantasie de poëzieloze werkelijkheid ruimschoots compenseerde. Soms kwam ze bij hem zitten en luisterde met een eindeloos geduld naar zijn wonderlijke verhalen. Ze zei nooit: ‘Dat bestaat niet’ of ‘Dat kan alleen in sprookjes’. Dat haar broertje niet voor zichzelf zou kunnen zorgen stond voor haar als een paal boven water.
Zo groeiden ze op en Daniel veranderde in een knappe spin met dromerige ogen, die niet eens wist hoe aantrekkelijk hij wel was. Ook Julia was de gratie zelve. Ze stond al heel jong elegant op haar hoge, sterke poten en het duurde dan ook niet lang of ze vertelde Daniel dat ze die nacht de zolder zouden verlaten om naar de kelder te verhuizen.
‘De kelder?’ Hoe kwam ze daar nou bij? Iedereen wist toch dat daar alleen maar gespuis woonde!
‘Jawel,’ gaf ze toe ‘maar het is ook de plek waar ik het beste voor jou kan zorgen.’
De verhalen die over de kelderbewoners de ronde deden varieerden van diefstal tot moord en doodslag toe. Zo moest je heel erg op je hoede zijn voor de ook daar aanwezige spinneneters, die er niet voor terugdeinsden hun soortgenoten te doden. Ze zwierven door het hele huis. Hoewel de meeste spinnen wel twee jaar oud kunnen worden waren deze agressievelingen de enigen, die na de winter nog leefden. Alle anderen waren met één giftige beet om het leven gebracht en vervolgens in het eigen web opgegeten.
Sommige wijfjes peuzelden de eicocon van een gedode spin leeg om er zelf een legsel in te deponeren. Ook waren er veel dieven, die de prooien uit andermans web wegroofden.
Na een tijdje merkte Daniel dat ook Julia zich deze gewoonte had aangewend, maar als zij hem zijn dagelijkse portie eten bracht, meestal een dode mot, een mug of een ander vliegend insect, vroeg hij nooit waar het voedsel vandaan kwam. Niet uit desinteresse, maar uit angst voor een eerlijk antwoord.
Zo had hij ook nooit gevraagd of het waar was wat er nog meer over haar werd verteld. Dat had te maken met de paringstijd. In de late nazomer wemelde het in het hele huis van mannetjes die op zoek waren naar vrouwtjes, bij wie zij hun zaad kwijt konden. Onder hen bevonden zich af en toe ook tuinspinnen die zich, op zoek naar een geschikte partner, buiten hun eigen territorium waagden.
Julia pakte het slim aan. Hoewel dat absoluut niet gebruikelijk was eiste zij in ruil voor haar gunsten een geschenk in de vorm van een dikke, vette vlieg of een andere voedzame hap. Wanneer het mannetje haar de keurig ingesponnen prooi had gebracht zette zij zich aan de maaltijd en liet hem ondertussen zijn gang gaan.
‘Je zus is een hoer,’ zei degene die Daniel het verhaal vertelde. ‘Okay, dat die wijven van jouw soort hun eieren in hun bek bewaren is tot daaraan toe. Maar zij vreet ze op! Dat is toch jereinste verlakkerij. Niks geen nageslacht!’
Dat laatste kon wel waar zijn. ‘Aan mijn lijf geen kinderen,’ had hij zijn zus eens horen zeggen.
Aanvankelijk voelde hij zich daarover wel schuldig. Wilde ze geen kinderen om voor hem te kunnen zorgen? En hoe zat het met al die keren dat ze zo’n ingepakte vlieg niet zelf had opgegeten? Hoe vaak had ze zijn voedsel uit haar eigen mond gespaard? Wetend dat ook nu een eerlijk antwoord hem gek zou maken van wroeging schudde hij de vragen na verloop van tijd van zich af. Waar je niet over nadacht bestond niet.
Leuker was om al dat paringsgedoe van een afstandje te bekijken. Om hun doel te bereiken haalden zijn mannelijke leeftijdgenoten de gekste toeren uit. Sommigen maakten, om de aandacht van een wijfje te trekken, ritmische bewegingen en stonden als een gek te vibreren. Of ze klopten beleefd aan door met hun poten tegen de rand van een web te tokkelen. Het vrouwtje moest natuurlijk wel begrijpen dat hij geen vijand was of, nog erger, een binnengevlogen prooi. Er waren natuurlijk ook genoeg horkerige types, die het object van hun begeerte simpelweg besprongen en hun kwakkie zo snel mogelijk probeerden te dumpen. Wat ook vaak gebeurde was dat een mannetje, die te veel haast had, een ander mannetje besprong en daarmee zijn kostbare zaad verspilde.
Een enkele keer liep het fout af en zag Daniel een vrouwtje haar partner direct na de paring doodbijten en oppeuzelen. ‘Dan moet ze wel een verschrikkelijke honger hebben gehad,’ lachte Julia zijn zorgen weg. ‘Je komt ze wel eens tegen,’ gaf ze toe. ‘Maar die zijn gewoon een beetje kierewiet. Het beste is dus om, zodra je aan je gerief bent gekomen, je zo snel mogelijk uit de voeten te maken. En,’ voegde ze er nog aan toe ‘leer van mij één ding: vertrouw geen enkele vrouwtjesspin.’
Daniel had dergelijke waarschuwingen nauwelijks nodig. Hij voelde geen enkele aandrang aan de belachelijke vertoning deel te nemen en de gedachte dat hij hun familietak in zijn eentje voor uitsterving moest behoeden, kwam niet eens in hem op.
‘Nou ja,’ verzuchtte zijn zus ‘sommige jongens zijn gewoon een beetje traag in hun sexuele ontwikkeling.’
Hijzelf wist wel beter. Dat hij geen zin had in sex kwam gewoon omdat hij andere dingen aan zijn hoofd had. Het enige aspect van het spinnenleven, waarin hij werkelijk geïnteresseerd was, waren de webben.
Op zijn zwerftochten door de kelder had hij gezien dat die vrijwel allemaal rond waren en ook dat ze loodrecht naar beneden hingen. Veel variatie zat er niet in. Het verschil met de webben uit zijn kindertijd was, dat die wat onregelmatiger van vorm waren geweest. Ook hadden ze een ander weefpatroon en waren ze op een afwijkende manier bevestigd. Dat bracht hem op een idee. Er moesten toch nog veel meer modellen te bedenken zijn? Om van sommige revolutionaire ophangsystemen nog maar te zwijgen!
Zijn inspiratie vond hij in gesprekken met een van de tuinspinnen, die in de kelder een vrouwtje gevonden had en zich verplicht voelde haar nog enige tijd te bewaken. Om de tijd te doden sprak hij graag over de voordelen van het buitenleven en de manier waarop een omgeving met planten en struiken tot veel meer creativiteit leidt dan het nogal voorspelbare bestaan in een door mensen gebouwd huis.
‘Je zou eens een kijkje moeten nemen,’ raadde hij Daniel aan. ‘Dan zie je dat een web ook horizontaal kan worden opgehangen. Er zijn slimmeriken die het tussen hun gespreide poten spannen en als er iets onder door loopt….of vliegt, hup…gooien ze het er gewoon over heen. Anderen maken een hangende buis die, als het een beetje waait, zachtjes heen en weer beweegt. En al die verschillende weefpatronen! Wist jij dat er spinnen zijn die heel speciale draden kunnen maken? Sommige webben zijn zo sterk dat er zelfs libelles en veldmuizen in verstrikt kunnen raken.’
Eenmaal op zijn praatstoel vertelde het babbelzieke mannetje ook nog dat er spinnen bestonden, die helemaal geen web bouwden, maar het spinsel gebruikten om hun primitieve holwoningen mee te bekleden. ‘Van dat soort barbaren hebben we er tegenwoordig genoeg,’ voegde hij er, opeens nogal grimmig, aan toe. ‘Waar ze vandaan komen mag joost weten, maar wat mij betreft mogen ze zo snel mogelijk weer oprotten.’
Dat soort informatie interesseerde Daniel niet. Het ging hem om het web als kunstwerk. Het symbool voor alles wat het leven uittilde boven de pure noodzaak van het zich voortplanten, overleven en het onherroepelijk afsterven of vernietigen van alles wat geen nut meer had. Het web als de ultieme uiting van de creatieve spinnenziel. Hoe dat van hem er precies ging uitzien wist hij nog niet precies. Wel dat het iets heel bijzonders zou worden. Met draden die leken op zilveren manestralen…
Op een dag zei Julia onverhoeds: ‘Daniel, wij moeten eens serieus praten.’
Hij keek haar nogal bête aan en zag dat ze er niet al te florissant uitzag. Ze was erg mager, haar vroeger zo flonkerende ogen waren dof geworden en haar stem klonk mat.
‘Luister. Het gaat niet goed met mij. Dat betekent dat je van nu af aan voor jezelf moet zorgen.’ Zijn bedremmelde blik inspireerde haar tot een strenge toon. ‘Kijk niet zo onnozel. Je mankeert toch niks aan je spintepels? Ga eens een web bouwen!’
‘Daar ben ik nog niet klaar voor. Ik heb je toch verteld….’
‘Daniel, wees nou eens verstandig! Er is geen spin op de wereld die zilverdraad kan maken. Jij ook niet. En praat er alsjeblieft niet met anderen over. Straks denken ze nog dat je getikt bent.’
‘Kan me niet schelen. Maar dat jij me niet gelooft…’ Voor de eerste keer in zijn leven stelde zijn zus hem teleur en was hij boos op haar.
‘Okay,’ zei ze gelaten ‘dan bouw je geen web. Maar ga dan gewoon op jacht. Desnoods breek je in en jat je het bij anderen.’ Om haar verdriet te verbergen draaide ze zich abrupt om. ‘Vaarwel Daniel,’ klonk het gesmoord.
Toen Julia na een paar dagen nog niet was komen opdagen wist hij dat zij ergens in een verborgen hoekje was gestorven.
Geplaagd door wroeging en zelfverwijt dwaalde Daniel dagen en nachten lang door de kelder. Hij was niet de enige. Overal zwierven uitgeputte mannetjes rond. Door de lange zoektocht naar een wijfje en de daaropvolgende paring hadden zij al hun reserves opgebruikt en vormden daardoor een makkelijke prooi voor spinneneters. Ook Daniel had hen makkelijk kunnen overmeesteren, maar deed dat niet.
Op een van zijn zwerftochten maakte hij kennis met Isabel, een ietwat verlopen maar bijzonder vriendelijk vrouwtje. Waarschijnlijk was ze buiten de paringsboot gevallen, want ze deed haar uiterste best Daniel te behagen. Verrast door haar aimabele gedrag liet hij zich verleiden tot het delen van zijn allergrootste geheim. In de veronderstelling dat het om een ietwat ongebruikelijk, maar beschaafd verleidingsritueel ging, luisterde zij aanvankelijk geamuseerd naar zijn bouwkundige uiteenzettingen. Echter, toen het verhaal haar te lang duurde onderbrak ze hem met een nogal bot uitgesproken ‘Hé, waar dient dit eigenlijk voor? Wat mij betreft mag je die poespas wel overslaan’. Ze streelde met twee van haar poten over de smalle buisjes, waarin zijn zaad lag opgeslagen en zei: ‘Kom nou maar hier en laat eens zien dat je ook wat anders kunt dan ouwehoeren’. Van schrik was hij tot niets meer in staat en nog dagen daarna bleef haar hoongelach in zijn hoofd nagalmen. Een impotente lul had ze hem genoemd! Julia had gelijk: hij had nooit over dat web moeten beginnen.
Nu zijn zus er niet meer was vroeg hij zich steeds vaker af wat hem eigenlijk nog aan de kelder bond en hij besloot te emigreren. Dat hij niet eerder op dat idee was gekomen!
De mannetjes, die in het paarseizoen naar binnen kropen, maakten gebruik van een klein kantelraampje aan de kant waar je vanuit de kelder de tuin kon zien liggen. Eenmaal binnen lieten zij zich aan een draad naar beneden zakken. Omgekeerd was moeilijker. Ondanks de kleefkracht van de sterk vertakte haartjes aan de onderzijde van zijn poten was de beklimming van de glad bepleisterde keldermuur een bijna onmogelijke onderneming. Telkens als hij erin geslaagd was een eindje omhoog te klauteren dreigde hij weer omlaag te glijden. Op dat moment was het zaak zo snel mogelijk een van zijn spintepels tegen de muur te drukken, waardoor hij aan een verankerd valdraad kon blijven bungelen. Toen hij, vlak voor de eindstreep, te laat reageerde was het gevolg alsnog een vrije val in de diepte en kon hij helemaal opnieuw beginnen.
Een groter verschil tussen het buitenleven en het relatief veilige bestaan binnenshuis was gewoon niet denkbaar. Waren in de villa de mensen met hun chemische schoonmaakmiddelen, spinnensprays, ragebollen en stofzuigers eigenlijk de geduchtste vijanden, in de tuin moest je voortdurend op je hoede zijn voor vogels, veld- en vleermuizen, duizendpoten, kikkers, padden, mieren, mijten en andere parasieten plus de ook hier in grote getale aanwezige spinneneters. Dat had die knul met zijn mooie verhalen over het buitenleven hem niet verteld!
Aan de andere kant besefte Daniel ten volle wat hij tot dan toe zo node had gemist en vroeg hij zich telkens af hoe hij het in die vochtige, muffe kelder nog zolang had kunnen uithouden. De eerste paar dagen bezorgde het inademen van de door bloemengeur bezwangerde lucht hem een wat draaierig gevoel. Soms was hij blij, slechts over een beperkt gezichtsvermogen te beschikken. Die overdaad aan kleuren! Je zou er bijna gek van worden!
Maar het grootste wonder was het recht uit de hemel neervallende licht. Vooral ’s nachts kon Daniel urenlang kijken naar de ontelbare sterren die, verbonden door denkbeeldige draden, als een zilveren web boven de wereld hingen.
Op een dag raakte hij aan de praat met een manke spin. ‘Wat is er met jou gebeurd?’ vroeg Daniel.
‘Mag je drie keer raden. Zo’n verdomde bij natuurlijk. Maar ja,’ zei de ander trots en wees daarbij op een door hem zelf geamputeerde poot, die naast hem in het zand lag. ‘Effe ongemakkelijk natuurlijk, maar het groeit wel weer aan.’ En, lachend om Daniel’s verbaasde blik: ‘Kan jij ook hoor. Alleen weet je het niet tot het een keer nodig is. Maar dat…Kijk uit!’
Niet begrijpend wat er aan de hand was bleef Daniel staan waar hij stond. De ander greep hem bij een poot en sleepte hem mee naar een beschutte plek onder een overhangende tak. Door middel van gebarentaal gaf hij Daniel opdracht zich stil te houden om pas na geruime tijd het sein ‘veilig’ te geven.
Zo! Die is weg’, zei hij opgelucht. ‘Overigens, mijn naam is Samuel. Maar zeg, ben jij nou gek of hoe zit het? Weet jij nou echt niet hoe gevaarlijk die krengen zijn?
‘Wie? Wat bedoel je?’
'Die sluipwesp!’
‘Ik zag haar wel vliegen, maar…’
‘Man, als ik je niet had gered lag je nu voor pampus. Eén steek en je bent totaal verlamd. Maar dat is nog niet het ergste. Ze sleept je mee naar haar hol en legt haar eitjes boven op jouw lijf. Daarna dekt ze je toe en word je door haar larven levend opgevroten. Lekker om zo aan je eind te komen.’ Er ging hem een licht op. ‘Ben jij eigenlijk wel van hier?’
Hij vroeg het op een manier alsof het antwoord hem echt interesseerde. Het was Daniel toch al opgevallen dat, ondanks (of misschien wel dankzij) het rauwe tuinleven, de meeste buitenspinnen zich veel socialer gedroegen dan die in huis. Zijn nieuwe vriend was gaarne bereid hem met raad en daad bij te staan bij de toch wel moeizame integratie en deed dat hoofdzakelijk door het voortdurend herhalen van de belangrijkste regel: Denk er om, in de natuur is het eten of gegeten worden.
Regel twee luidde: Blijf uit de buurt van het zogenaamde vluchtelingenkamp. Gelukzoekers zijn het, die de boel hier komen leegvreten!’
‘Ik ben ook niet van hier,’ zei Daniel timide.
‘Geeft niet jong,’ antwoorde de ander amicaal. ‘Types als jij zijn wat mij betreft welkom.’
Ondanks Samuel’s waarschuwing was Daniel op een avond toch naar het achterste deel van de tuin gelopen. In feite bevond het kamp zich in het overgangsgebied tussen het, door hoge heesters omzoomde gazon en het daarachter gelegen bos. De nogal zanderige bodem was begroeid met doornig struikgewas en welig tierend onkruid.
Het leek verstandig zich niet binnen hun territorium te begeven, maar aan de rand van het gazon te blijven. Voor alle zekerheid kroop Daniel een heester in. Vanuit de hoogte had hij, in het licht van de ondergaande zon, een goed uitzicht op het groepje tuinspinnen, dat enige tijd later met ferme pas in de richting van de kolonie marcheerde. Ze hielden halt vlak bij de plek waar Daniel zich verborgen hield. Twee mannen kregen opdracht de omgeving in de gaten te houden.
De anderen luisterden aandachtig naar wat hun leider te zeggen had.
‘Luister mannen! Wij gaan die lui voor eens en voor altijd duidelijk maken dat wij hier de regels bepalen. Dat die holbewoners te beroerd zijn om een web te bouwen is nog tot daaraan toe. Maar dat ze ons ook nog hun smerige gewoontes opdringen, dat gaat toch echt te ver! Nog effe en dan versieren die meiden onze jongens. En moeten wij het dan ook maar normaal vinden dat ze door die geile sloeries worden afgemaakt?’
Alle spinnen staken een poot omhoog en riepen eendrachtig: ‘Over ons lijk!’
‘Goedzo!’ sprak de leider, in wie Daniel onmiddellijk zijn vriend Samuel had herkend. ‘Op je post! Nu!’
De mannen verspreidden zich en stelden zich verdekt op. Een hele tijd gebeurde er niets.
Tot plotseling een van de wachters alarm sloeg. ‘Opgelet! Daar komt er een!’ siste hij de anderen toe. Hetgeen onmiddellijk een herformatie tot gevolg had. Zijn makkers stelden zich in een aaneengesloten rij op en wachtten opnieuw af.
Daniel keek in de aangegeven richting en zag, na lang turen, inderdaad iets bewegen. Het zou een spin kunnen zijn, maar de bruinzwarte kleur van de aarde en die van het dier zelf maakten het moeilijk zijn of haar bewegingen te volgen. Toen het, niets vermoedend, de onheilsplek steeds dichter naderde, wilde Daniel het gevaar nog afwenden, maar zijn waarschuwende kreet ging verloren in het tumult van de aanstormende bende, die het slachtoffer omsingelde.
‘Hé, lekker ding, helemaal alleen aan het wandelen?’
De in de val gelopen vrouwtjesspin probeerde aan het cordon te ontsnappen, maar maakte geen enkele kans.
‘Dat bruine velletje van jou moesten wij maar eens goed oppoetsen.’
Ze trokken haar naar de rand van het gazon. ‘Kun jij je vriendinnetjes straks vertellen hoe beschaafde heren het doen! En denk er om, lekkere del, dat is wel effe wat anders dan die slappe gummiballen van jouw eigen soort’.
Het meisje verzette zich hevig. Het viel Daniel op hoe sterk ze was, maar tegen zo'n overmacht was ze niet opgewassen. Hij liet zich aan een snel gesponnen draad omlaag glijden en stormde op de meute af. ‘Laat haar los!’
De kring opende zich, Daniel werd naar binnen geduwd en ook hij zat in de val. Binnen een seconde lag hij hulpeloos op zijn rug. Om zich te beschermen trok hij al zijn poten in.‘Vuile hoereloper!’ ‘Landverrader! We zullen jou eens een lesje leren!’ Terwijl het meisje werd vastgehouden schopten de anderen Daniel als een bal van de ene plek naar de ander.
‘Zo is het wel genoeg,’ zei Samuel, die zelf niet aan de vechtpartij had deelgenomen. ‘Laat ze los en blijf met je poten van die griet af.’ En, tot zijn half verdoofde ex-protegé: ‘Ik heb je gewaarschuwd. Je mag blij zijn dat ze dit keer nog heel aardig zijn geweest. Van vreemdelingenvriendjes moeten deze jongens niets hebben, zo is het toch?'
De groep stemde daar joelend mee in. Iemand riep: ‘Ja jongen, dat komt er van. Blijf voortaan bij je eigen soort’.
‘Ha ha ha!’, lachten ze allemaal. ‘Vuile hoer, krijg de ziekte, maar dan wel in je eigen land!' En weg waren ze.
‘Niet bewegen’, zei het meisje. ‘Ik ga hulp halen’.
‘Nee, laat maar, het gaat wel’. Voorzichtig klapte hij zijn poten uit, ze waren zo slap als pap.
‘Nee dus,’ zei Sumayi en onderwierp ze een voor een aan een onderzoek. Niks gebroken. ‘Gewoon even wachten’, was haar advies.
En inderdaad, na een tijdje zwakte de duizeligheid wat af, spieren in kop en borst kwamen opnieuw in actie en zorgden ervoor dat de poten zich weer konden strekken.
‘Denk je dat je kunt lopen?’
‘Ja hoor.’
‘Dan breng ik je naar mijn moeder. Ik wil dat ze jou leert kennen.’
Om zich een houding te geven zei hij met overdreven bravoure: ‘Als ze terugkomen sla ik ze tot moes. De vuile schoften!’
Ze spande haar kaken. ‘Die lui denken nou eenmaal dat ze tot het superieure ras behoren. Wacht maar, onze tijd komt nog wel. Maar….’ vervolgde ze met een plotseling stralende glimlach ‘ik heb je nog niet eens bedankt! Zonder jou had ik het echt niet gered’. Het leek of de pijn een stuk minder werd.
‘Woon je al lang hier?’ vroeg Daniel nadat ze een tijdje zwijgend hadden gelopen.
‘Ik ben hier geboren.’ Ze bleef staan en dacht na. Terwijl ze dat deed tilde ze een voor een haar poten heel eventjes van de grond. ‘Ik denk,’ zei ze tenslotte ‘dat ik het al net zo vaak volle maan heb zien worden als dat ik poten heb. Misschien een of twee keer minder.
‘Dan zijn wij ongeveer even oud,’ stelde Daniel vast. ‘Maar vertel eens, waarom zijn je ouders naar hier gevlucht?’
Haar gezicht betrok. ‘Omdat de familie waartoe zij behoren voor de helft werd uitgeroeid.’
‘Door wie?’
‘Door een andere familie. Ze doodden al onze jonge mannen in de hoop dat wij dan vanzelf zouden uitsterven. Iedereen die hier woont is weggevlucht. Maar ooit gaan we terug om wraak op ze te nemen.’
Het leek Daniel beter het onderwerp te laten rusten.
‘Wat spreek je onze taal al goed’, probeerde hij, voorzichtig.
‘Oh, ik leer vlug’, antwoordde ze, zonder enige pocherigheid.
Het gesprek verliep steeds vlotter. Ze vertelde hem dat zij Sumayi heette, wat zoveel betekende als ‘de droom die nooit zal sterven.’
Hij keek haar verrast aan. ‘Denk jij dat dromen altijd uitkomen?’
‘Natuurlijk. Als je er maar in blijft geloven.’
‘Weet je’, begon hij aarzelend, ‘ik droom al heel lang ergens over, maar ik durf er met niemand over te praten.’‘Ook niet met mij?’
In haar ogen vonkte een licht dat zijn kunstenaarsziel vrijwel meteen in vuur en vlam zette.Wat tot nu als een vaag idee in zijn hoofd had gezeten kreeg opeens handen en voeten. Zijn web zou geen kerkhof voor dode dieren zijn, maar een plek waar de liefde kon wonen! Liefde voor het prachtige wezen, dat als door een wonder op zijn pad was gekomen. Ze luisterde aandachtig en zei, toen hij was uitgepraat: ‘Wat een mooie droom!’
‘Waar droom jij van?’
Ze glimlachte en zei: ‘Dat jij en ik voor altijd in elkaars gedachten blijven leven.’
Hij keek omhoog en zag de eerste sterren twinkelend aan de hemel hangen. Zijn verwondingen deden helemaal geen pijn meer.
Na een tijdje kwamen ze in het gebied dat aan het bos grensde. Sumayi zette koers naar een omgevallen boom, waarvan het wortelstelsel half boven de grond uitstak. Daartussen zaten, vooral in het gedeelte dat aansloot op de stam, flinke aardkluiten.
‘Volg mij maar,’ zei ze en begon aan een puzzeltocht, die eindigde bij de ronde plaat, waarmee een daarachter liggende tunnel op een vrijwel onzichtbare manier werd afgesloten.
‘Gemaakt van aarde en spinsel,’ legde Sumayi uit en rolde met haar beide voorpoten de keiharde plaat weg. Daniel, die achter haar was blijven staan verbaasde zich over de kracht van haar ranke lijf en werd plotseling overvallen door de herinnering aan Julia’s wijze lessen.
Denk erom, had ze gezegd, ga nooit af op je eerste indruk. In het geval van Samuel had hij haar raad in de wind geslagen. Moest hij dit keer niet wat voorzichtiger zijn? Wat zou er gebeuren als hij zich in dat hol liet opsluiten? En wat hadden die lui ook weer geroepen? Dat de mannetjes na de paring door de vrouwtjes werden doodgebeten?
Kom binnen,’ zei Sumayi.
Om geen lafaard te lijken gaf hij gehoor aan de vriendelijk klinkende uitnodiging, maar voelde in zijn achterlijf het bonzen van een op hol geslagen hart. Sumayi sloot de ingang en ze stonden in het pikkedonker. Plotseling viel alle angst van hem af. Haar geur en de door hem opgevangen vibraties maakten duidelijk, dat ook zij in liefde was ontvlamd.
Ze dempte haar stem. 'Ik ga je aan mijn moeder voorstellen. Maar je moet me wel iets beloven.'
‘En dat is?’
‘Praat met haar nooit, maar dan ook nooit over de dingen die je mij net verteld hebt. Vooral niet over dat web. Beloof je dat?’
‘Waarom….’
‘Omdat het ons geheimpje is.’
De intimiteit van die woorden deden hem zowat uiteenbarsten van geluk en de opwinding, die zich van hem meester maakte toen zij met haar voelsprieten terloops een zaadbuisje beroerde deed hem bijna zijn zelfbeheersing verliezen. Ze duwde hem van zich af en zei, plotseling op zeer serieuze toon: ‘Daar wachten we nog even mee, goed?’
‘Sorry,’ mompelde hij beschaamd en wist zich met zijn figuur geen raad.
‘Geeft niet,’ antwoordde ze en leidde hem verder de tunnel in. ‘Jij kunt niet weten dat je moet wachten tot het Grote Feest. En luister, ik zal je nog wat vertellen. Er gaan over ons de gekste verhalen en het meeste is gelogen. Maar dat het voor onze mannen na de paring is afgelopen is wel waar.’
‘Hoezo, afgelopen?’ De schrik sloeg opnieuw toe.
Ze lachte zachtjes. ‘Niet voor jou, gekkie.’
‘Maar….’
‘Vertrouw op mij. Jou zal ik niet doden.’
De ontvangst viel een beetje tegen. Haar moeder negeerde in het donker Daniel’s uitgestoken poot en de duidelijk agressieve vibraties maakten duidelijk, dat hij een gepaste afstand in acht diende te nemen. Sumayi deed in een vreemde taal verslag van de vechtpartij. Terwijl haar moeder zwijgend luisterde voelde Daniel de spanning geleidelijk wegebben en tegen de tijd dat het verhaal ten einde was gekomen was er van onvriendelijkheid geen sprake meer.
Ze begon te spreken en Sumayi vertaalde haar lovende woorden. ‘Mijn moeder zegt: U bent een held en hebt onze dochter en de hele familie voor een vreselijke schande behoed. Wij zijn u daarvoor zeer dankbaar en zullen u van nu af aan altijd als een welkome gast in ons midden begroeten.’ Waarbij ze de nadruk legde op de laatste zin.
Moeder (die de taal kennelijk beter verstond dan zij wilde toegeven) liet zich echter niet bedotten. ‘Jij nog wat vergeten,’ maande ze haar dochter.
‘Ach wat!’ reageerde deze stuurs. ‘We hoeven hem’, ze wees naar Daniel ‘toch niet met onze sores lastig te vallen? Nou ja,’ vervolgde ze onwillig ‘mijn moeder bedoelt dat, als die tuinspinnen mij hadden aangerand, ik door mijn broers zou zijn gedood.'
‘Hè? Hoezo? Het was jouw schuld toch niet?’
‘Dat doet er niet toe.’
Moeder knikte instemmend.
Alle drie verzonken zij even in hun eigen gedachten. Sumayi was de eerste, die de juiste toon hervond. Het gesprek kabbelde nog een poosje voort en toen was het voor Daniel tijd om op te stappen. Sumayi bracht hem tot bij de tunnelingang en vroeg: ‘Kom je morgen weer?’
‘Je bent beslist uit het goede hout gesneden,’ gaf Sumayi’s moeder ruiterlijk toe ‘maar trouwen met iemand die niet tot je eigen volk behoort is ongehoord! Wat moet dat voor kinderen opleveren?’
‘Gewoon, heel leuke kinderen!’ riep haar dochter hartstochtelijk. ‘Dat het niet mag betekent niet dat het niet kan! Dat jij je hebt laten pakken door iemand van wie je niet eens hield, moest jij weten, maar ik kies mijn eigen bruidegom! Het gaat toch niet alléén om de voortplanting? Het gaat ook om liefde! Ik hou van hem, mama!’ Ze barstte in tranen uit. ‘Als je het niet goed vindt ga ik in het gras liggen en laat me door de eerste de beste vogel opeten!’
‘Goed dan,’ verzuchtte haar moeder en, tot haar aanstaande schoonzoon: ‘Op voorwaarde dat je hier komt wonen en een van ons wordt.’
Daniel verlangde niets anders en verhuisde onmiddellijk naar de bosrand, alwaar hij meteen op een reuze groot probleem stuitte. Zijn tamelijk lange en bovendien nogal dunne poten waren beslist niet berekend op zwaar graafwerk. Zijn zwagers, met wie hij intussen ook had kennis gemaakt, hadden een dikke, fluweelachtige lichaamsbeharing en korte, stevige poten.
Nadat zijn tunnel een paar keer was ingestort stelde hij zich tenslotte tevreden met de inbeslagname van een verlaten hol. Hij verwijderde het oude rag en bekleedde de wanden met een door hem zelf geproduceerd spinsel, wat in ieder geval voor een soort thuisgevoel zorgde. Maar wennen deed het niet.
‘Ik word gek van dat hol,’ vertrouwde hij Sumayi toe. ‘Kun jij er niet voor zorgen dat ik gewoon buiten kan blijven? Vandaag of morgen stik ik hier nog. Jouw moeder heeft mij zelfs verboden op jacht te gaan!’
‘Tja…dat is bij ons nou eenmaal de gewoonte,’ gaf ze toe. ‘Jonge mannen moeten zich volledig kunnen concentreren op hun belangrijkste taak. De moeders zorgen voor hen totdat ze klaar zijn voor de paring. Daarna kunnen ze rustig doodgaan'.
Ze keek hem indringend aan. ‘Omdat jij geen moeder hebt beschouwt zij het als haar plicht ook voor jou te zorgen. Je mag haar niet teleurstellen.’
In de ietwat geladen stilte probeerde Daniel de betekenis van haar woorden te doorgronden.
Lang kreeg hij daarvoor niet de tijd. ‘Dus als jij het spelletje tot aan ons huwelijk gewoon meespeelt zal ik ervoor zorgen, dat niemand mijn plan te weten komt.’ Het luchtige tikje op zijn kop en haar kalme vrolijkheid stelden hem gerust.
‘Welk plan?’
‘Luister. Mijn moeder denkt nog steeds dat ik jou direct na de paring zal doodbijten. Dat is bij ons nou eenmaal de gewoonte.’ Hij staarde haar verschrikt aan. Dat was nu al de tweede keer dat ze dat zei! Wie weet hadden ze nog veel meer enge gewoontes!
‘Maar…’ lachte Sumayi en stak daarbij haar beide poten bezwerend omhoog ‘dat doe ik natuurlijk niet.’
‘Waarom niet?’ vroeg hij opgelucht.
‘Omdat ik van je houd.’
‘Maar daarna? Wat gebeurt er daarna?’
‘Je bedoelt, als de paring voorbij is?’
‘Ja ja!’
‘Dan doe ik net of ik je bijt en jij doet of je dood bent. Vergeet niet je poten in te trekken.’
‘Tuurlijk niet. En dan?’
‘Als iedereen weg is, nou ja…behalve al die dode mannetjes., dan gaan wij er vandoor.’
‘Er vandoor? Waarheen dan?’ vroeg hij, hijgend van opwinding.
‘Dommerik. Naar de tuin natuurlijk!’
‘Dus…niet naar deze boom?’
‘Nee lieverd. Wij gaan het heel anders doen. Jij spint voor ons je zilveren web en daar gaan wij met al onze kinderen in wonen. Wil je dat?’
‘Ja, natuurlijk wil ik dat!’ Hij kon zijn geluk wel uitschreeuwen.
‘Ssst,’ siste Sumayi ‘straks verraad je ons nog!’
‘Maar jij?’ vroeg hij, iets minder luid, maar nog steeds geagiteerd. ‘Hou jij echt zoveel van mij dat je je volk in de steek wilt laten om met mij in een web te gaan wonen?’
‘Het zal misschien wel even wennen zijn,’ gaf ze toe. ‘Maar ik ga het redden, dat beloof ik je!’
Haar tedere blik stuwde zijn libido zodanig op, dat hij als een gek om zijn as begon te draaien. ‘Ik hou het niet meer! Help me alsjeblieft!’ Als door een storm bewogen antennes zwaaiden zijn spermabuisjes met de duidelijk verdikte uiteinden door de lucht.
‘Denk aan iets vervelends!’ riep Sumayi hem toe.
‘Aan wat dan?’ kreunde hij schor.
‘Bedenk iets! Desnoods dat ik je wél ga doodbijten!’
Dat hielp.
Sinds die dag merkte Daniel dat Sumayi hem met opzet ontweek. Woedend verweet hij zichzelf de beschamende scène, waarbij hij ternauwernood aan een voortijdige zaadlozing was ontkomen.
Wat een schande zou dat zijn geweest! Een man die zijn zaad al kwijt was werd onmiddellijk herkend aan de lege spermabuisjes, die als nutteloze attributen langs zijn kop zouden hebben gehangen. Hoe had hij zo egoistisch kunnen zijn en dat terwijl Sumayi zich zo op het Grote Feest verheugde! De gedachte dat hij haar zó had teleurgesteld dat zij hem nooit meer wilde zien maakte hem bijna geestesziek. Zo erg, dat hij ten prooi viel aan een denkbeeld, dat hij tot dan toe altijd met kracht in zichzelf had onderdrukt. Wat als Sumayi hem had bedrogen? Hem als speelbal had gebruikt? Waarschijnlijk had ze het ongelukkige incident alleen aangegrepen om zich van hem te ontdoen en zou ze tenslotte toch voor een man uit haar eigen volk kiezen.
Overmand door zwartgallige gedachten hoorde hij in zijn verbeelding steeds vaker de stem van zijn overleden zus. Vertrouw geen enkele vrouwtjesspin! Vertrouw geen enkele vrouwtjesspin!
Gelukkig zocht en vond hij troost bij Sumayi’s moeder die hem, tot zijn onbeschrijflijke opluchting vertelde, dat het heel normaal was dat jonge bruidjes vlak voor de paring graag met rust gelaten wilden worden. ‘Laat haar maar. Alles komt goed. En Daniel,’ aan haar stem kon hij horen dat ze aan het eind van haar krachten was ‘wat ze ook doet, ze doet het uit liefde voor jou.’
Opgewekt sloeg Daniel zich door zijn laatste vrijgezellendagen heen.
De avond voor het Grote Feest had hij er meer dan ooit behoefte aan de nacht buiten door te brengen. In het voorbijgaan zag hij dat de afsluitplaat van Sumayi’s tunnel opzij was gerold. Hij liep er heen en tokkelde zachtjes tegen de binnenkant van de tunnelingang. Geen reactie. ‘Sumayi? Ben je er?’ Alles bleef stil. Hij besloot te wachten.
Pas tegen het ochtendgloren zag hij haar aankomen. Hoewel zij nog vrij ver van hem verwijderd was kon hij zien hoe mooi ze was. De manier waarop ze bewoog had hem altijd al gefascineerd.
Een kenmerkende eigenschap van haar ras was de bijzonder slanke taille, waardoor onder- en bovenlijf veel soepeler waren dan bij de vrouwen van zijn eigen soort. Ze had wel eens voor hem gedanst. Balancerend op haar achterpoten wiegde haar lichaam ritmisch heen en weer. De ontdekking dat haar buik slechts beschermd werd door een dunne, ietwat aangerimpelde huid, had hem diep ontroerd. Daarentegen had de aanblik van haar kleine geslachtsopening hem ook toen behoorlijk opgewonden ‘Eigenlijk mag ik alleen op onze bruiloft voor je dansen,’ had ze hem giechelend opgebiecht.
De laatste tijd was ze mooier dan ooit. Het leek wel of haar donkerbruine lijf werd opgespannen door een naar buiten barstende levenslust en ze straalde een ongewone opgewektheid uit.
Toen ze dichterbij kwam zag hij echter dat er van vrolijkheid geen sprake was. Het leek wel of ze had gehuild, maar niet wilde dat hij het zag en zich daarom van hem afkeerde.
Dus toch! Ze had zich bedacht! Een moment lang waren de felgele stippen op de bovenkant van haar achterlijf het laatste houvast in een plotseling zwarte wereld. Even later kwam hij bij.
‘Gaat het weer een beetje?’ vroeg Sumayi. ‘Je bent toch niet nerveus?’
Haar stem klonk vrolijk en ontspannen. Maar toch, de vraag móest worden gesteld.
‘Sumayi, waarom was je zo verdrietig? Je hebt er toch geen spijt van dat je met mij gaat trouwen?’
Hij wachtte in spanning op het antwoord, maar ze zei niets. De gruwelijke onzekerheid dwong hem verder te spreken. ‘Echt waar, ik kan het begrijpen als je toch liever iemand anders wilt. Iemand van je eigen volk. Er zijn er genoeg die dolgraag voor je zouden willen sterven. Ik smeek je: zeg mij de waarheid!’
Tot zijn verbazing hoorde hij haar zachtjes lachen. Ze draaide zich om en keek hem hoofdschuddend aan. ‘Wat ben jij toch dom. Ik huil immers van vreugde! Oh Daniel, wat zullen wij gelukkig zijn!’
Ze draaide haar achterlijf uitnodigend naar hem toe, zodat hij zich, met gespreide poten, op haar rug kon neervlijen. Zo wachtten zij, zich slechts bewust van elkaars vibraties, roerloos op het moment dat er overal om hen heen tientallen spinnen uit hun holen kropen. Allen begaven zich naar de plek waar het Grote Feest zou plaatsvinden. Daniel en Sumayi sloten als laatsten aan.
Bij aankomst verspreidden de mannetjes zich over het zanderige veldje en maakten de bruidjes zich op voor de paringsdans.
Sumayi begon langzaam heen en weer te deinen, maar al gauw had het ronddraaien van haar soepele taille een steeds groter effect op de uitzwaai van haar opgeheven voorpoten. Beide voelsprieten zwiepten alle kanten op. Daniel keek gefascineerd toe en dacht maar aan één ding. Met het tonen van haar kwetsbare buik gaf ze aan klaar te zijn voor hun ultieme eenwording. Het maakte hem duizelig van geluk.
Plotseling liet zij zich op hem neervallen en Daniel wist intuïtief wat hem te doen stond. Dromend in elkanders droom stegen zij samen op naar een wereld, die alleen toegankelijk is voor hen, die door de liefde werden aangeraakt.
‘Niet doen, je bent zo sterk!’ lachte Daniel toen zijn teer beminde bruidje, onmiddellijk na de paring, al haar poten om hem heen klemde.
‘Het spijt me lieveling.’
Even later voelde hij haar beet.